De Trombonetrombone (v. Ital. tromba = trompet) of bazuin, koperen blaasinstrument, bestaande uit beker, hoofdbuis en ketelmondstuk, waartegen tijdens het aanblazen de lippen onder spanning geplaatst worden. De hoofdbuis wordt verlengd door een schuif (coulisse), bestaande uit een gebogen buis die zeer soepel in de hoofdbuis glijdt. Door het uitschuiven van de coulisse kan de grondtoon zesmaal verlaagd worden (de zes �posities�), chromatisch tot een verminderde kwint. Op iedere positie kan weer de reeks harmonischen gespeeld worden. Het principe van buisverlenging door toepassing van ventielen met nevenbuizen heeft men ook toegepast bij de trombone, maar de schuiftrombone bleek kwalitatief beter. De ventieltrombone wordt alleen nog in fanfare- en harmonieorkesten gebruikt. De meest voorkomende trombone is de tenortrombone, gevolgd door de bastrombone; de alttrombone wordt bijna niet meer gebruikt. De trombone behoort niet tot de transponerende muziekinstrumenten. De grondtoon van de tenortrombone is Bes, de toonomvang (met posities) E�bes1; door toevoeging van een nevenbuis met een ventiel (kwartventiel) kan de omvang met een kwart verlaagd worden, met weer de reeks bovenharmonischen op de nieuwe grondtoon. De eigenlijke grondtoon van iedere reeks wordt zelden gebruikt; slechts de eerste drie zijn te spelen (zgn. pedaaltonen). Door het gebruik van een kegelvormige sourdine (demper) kan de toon gedempt worden. ![]() De bastrombone (F of G als grondtoon; omvang F1�f1) heeft een grotere beker, spreekt door zijn bouw gemakkelijker aan in het lage register en kan eveneens met een kwartventiel uitgebreid worden. De normale bezetting in het symfonieorkest is twee tenortrombones en ��n bastrombone. Componisten als Berio en Stockhausen wisten nieuwe geluidseffecten met de trombone te bereiken. Geschiedenis De trombone, waarschijnlijk uit de Romeinse buccina ontstaan, had zich in de 13de eeuw ontwikkeld tot een zelfstandig instrument, waarbij sedertdien in de speelwijze geen principi�le wijzigingen hebben plaatsgevonden. In de 16de eeuw omvatte de trombonefamilie: discant-, alt-, tenor-, bas- en contrabastrombone. De discanttrombone werd vervangen door de beter klinkende trompet, terwijl de alttrombone in de 19de eeuw verdrongen werd door de tenortrombone. |